Een koord van tweehonderdenvijftig meter met vijfhonderd watermeloenen vormt een spiraal met een uiteinde. Het geheel ligt in het water van de Dode Zee. Tussen de meloenen ligt een naakte vrouw ingeklemd. Met haar hand houdt ze het rode vruchtvlees van een open meloen vast. Ze laat zich met de stroom meedrijven.

Wanneer de laatste ring van meloenen om haar heen is verdwenen, beweegt ze haar lichaam in het water. Ze wordt verder door het koord meegetrokken. De spiraal ontrolt zich verder. De eerste meloen vervaagt. De laatste dunne geelgroene lijn van meloenen drijft weg – de vrouw is inmiddels uit het zicht verdwenen.

 

Bijbelverhalen: Genesis 18 en 19, de Dode Zee